Library
De offeranden van Leviticus (Deel 3): Het spijsofferDoor John W. Ritenbaugh Forerunner, "Persoonlijk,"mei2003
Leviticus 1 geeft instructie over het brandoffer dat in zijn geheel wordt
gebracht, wat zoals we in deel 1 zagen Christus' totale toewijding aan
God vertegenwoordigt. Dit laat dus in algemene lijnen het ideaal zien waarnaar
we in onze relatie met God moeten streven. Het brandoffer heeft vier
onderscheiden karakteristieken die het afwijkend maken van al de andere. Om er
het meeste van op te steken is het essentieel dat we bedenken dat deze
karakteristieken allemaal dezelfde persoon beschrijven, maar vanuit
verschillende invalshoeken, net als de evangelieverslagen vier zienswijzen
geven op Christus, of net als men een kunststuk of een stuk vakmanschap draait
om het vanuit verschillende hoeken te bekijken. Met elke kleine draai ziet
degene die het bekijkt een nieuw kenmerk dat behaagt of onderwijs geeft.
De vier onderscheiden karakteristieken zijn:
1. Het is een welriekende reuk voor God en het wordt niet
vanwege zonde gebracht, maar vanuit een oprecht en diepgevoelde toewijding.
2. Het wordt ter acceptatie gebracht in plaats van de offeraar.
Het dier vertegenwoordigt de offeraar.
3. Er wordt een leven gegeven, wat duidt op een totale
toewijding op ieder gebied van het leven.
4. Het wordt volledig verbrand, wat ook duidt op totale
toewijding, maar vanuit een andere gezichtshoek: namelijk dat het ook echt
werd uitgevoerd.
Het dier werd in vier stukken gesneden. Elk daarvan duidt op een aspect van
Christus' karakter en leven. Het hoofd vertegenwoordigt Zijn gedachten; de
poten Zijn wijze van handelen; de ingewanden Zijn gevoelens; en het vet Zijn
algemene energie en gezondheid. Elk deel werd op het altaar gelegd en volledig
door het vuur verteerd.
De verscheidenheid aan dieren die als brandoffer konden worden gebracht,
identificeren extra karakteristieken. De os typeert onvermoeide arbeid ten
dienste van anderen; het lam onderwerping zonder klagen, zelfs aan lijden; de
geitebok vastberaden leiderschap; en de tortelduif nederigheid,
zachtmoedigheid en treurende onschuld.
Overeenkomsten en verschillen
Leviticus 2:1 zegt: "Wanneer iemand de HERE een offergave van
spijsoffer brengen wil, dan zal zijn offergave bestaan uit fijn meel, en hij
zal olie daarop gieten en wierook daarbij doen."
Het spijsoffer laat ons nog een ander aspect zien van het perfecte offer
van Jezus Christus. Als we het spijsoffer verder gaan bekijken, zal het idee
dat het grootste offer van alles het offeren van zichzelf is, worden versterkt.
Het spijsoffer deelt het beeld van een maaltijd die voor God wordt geplaatst,
met het brandoffer. Evenals een maaltijd die een mens wordt voorgezet, niet
alleen uit vlees bestaat, worden er granen en olie toegevoegd om een
vollediger maaltijd te bereiden. Vruchten van bomen en groenten waren
uitgesloten daar ze niet geschikt waren voor een offer op het altaar.
Het offer was niet alleen een gave aan God, maar er is ook de betekenis aan
verbonden dat het het persoonlijke eigendom is van degene die het offer brengt,
de vrucht van zijn eigen arbeid (Exodus 23:16; Leviticus 22:25). Het
spijsoffer kon in drie vormen worden gebracht:
1. In de vorm van haver, waarbij de groene aren met vuur geroosterd
waren, of fijngestoten gedroogde graankorrels.
2. Als fijngemalen tarwe- of gerstemeel. Deze twee eerste vormen werden
bedekt of gemengd met olie en wierook (vers 1).
3. In de vorm van broden of koeken, gemaakt van fijngemalen meel
gemengd met olie. Deze konden in een oven worden bereid (vers 4) of op een
vlakke ijzeren plaat (vers 5 en 6).
Leviticus 2:9 bevat een extra kenmerk dat belangrijk is voor het begrijpen
van deze offerande. "En de priester zal het gedenkoffer van het
spijsoffer opheffen en het op het altaar in rook doen opgaan, als een
vuuroffer tot een liefelijke reuk voor de HERE." Evenals het brandoffer
is het een welriekende reuk voor God. Een andere overeenkomst met het
brandoffer is zijn contrast met het zondoffer: De intentie van het offer bevat
geen gedachte aan zonde. Het vertegenwoordigt een mens die God in volmaakte
gehoorzaamheid een offer brengt, dat Hij aanvaardt als welbehaaglijk voor Hem.
Leviticus 2:1 voorziet ons van een cruciaal verschil met het brandoffer:
Naast fijngemalen meel bevat het spijsoffer ook olie en wierook. Deze
ingrediënten laten zien dat er geen leven werd gegeven zoals bij het
brandoffer. In het brandoffer biedt een mens zijn leven aan God aan, terwijl
hij in het spijsoffer de vrucht van de aarde offert.
God zegt in Genesis 1:29 tot Adam: "Zie, Ik geef u al het zaaddragend
gewas op de gehele aarde en al het geboomte, waaraan zaaddragende vruchten
zijn; het zal u tot spijze dienen." Dit vers definieert welk gedeelte van
de aarde God aan de mens toewees de opbrengst ervan. Als we dus onze
kennis van het brandoffer, het spijsoffer en dit vers combineren, kunnen we
vaststellen wat ze symboliseren. Leven is het onderdeel van de schepping dat
God voor Zichzelf opeist. Bijvoorbeeld God geeft ons opdracht geen bloed te
eten (Genesis 9:3-6), omdat de ziel [het leven] in het bloed is (Leviticus 17:10-14). Dit impliceert dat het leven Hem toebehoort omdat Hij het gaf, en
wij moeten Zijn eigenaarschap respecteren. Wij moeten ook het feit respecteren
dat het dier zijn leven gaf, zodat wij kunnen leven.
Binnen de context van de offeranden symboliseert leven datgene wat we God
verschuldigd zijn. In tegenstelling daarmee symboliseren graan, olie en
wierook de opbrengst van de aarde datgene wat we aan de mens
verschuldigd zijn. Beide karakteristieken zijn onze plicht. De ene is ons
leven aan God over te geven in de manier waarop het wordt geleid; de andere is
het nakomen van onze plichten jegens onze naaste.
Mattheüs 22:36-40 geeft deze verantwoordelijkheden beknopt weer:
Meester, wat is het grote gebod in de wet? 37 Hij zeide tot hem: Gij zult
de Here, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met
geheel uw verstand. 38 Dit is het grote en eerste gebod. 39 Het tweede,
daaraan gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf. 40 Aan deze
twee geboden hangt de ganse wet en de profeten.
Het brandoffer vertegenwoordigt de volmaakte vervulling van het eerste
grote gebod, en het spijsoffer komt overeen met het tweede.
Binnen de context van het spijsoffer is het dus de mens, vertegenwoordigd
door het meel, de olie en de wierook, die zich aan God overgeeft zodat hij in
liefde aan zijn naaste kan geven wat hem toekomt. "Niemand heeft grotere
liefde, dan dat hij zijn leven inzet voor zijn vrienden" (Johannes 15:13).
Numeri 29:6 voegt essentieel begrip toe: "... behalve het maandelijks
brandoffer en het bijbehorend spijsoffer, en het dagelijks brandoffer en het
bijbehorend spijsoffer en de bijbehorende plengoffers naar het desbetreffend
voorschrift, tot een liefelijke reuk, een vuuroffer voor de HERE." Let
erop dat het woord "bijbehorende" twee keer voorkomt, daarmee
duidelijk makend dat het spijsoffer bij het brandoffer behoorde. Dit laat zien
dat de twee offeranden samen gebracht werden. Al kan het brandoffer als de
"belangrijkste" van de twee overkomen, de een is onvolledig zonder
de ander, net als de twee grote geboden samengaan. In elk geval, de een beeldt
de mens uit in het uitvoeren van zijn plichten jegens God, de andere van zijn
plichten jegens zijn medemens.
1 Johannes 4:20-21 bevestigt dit:
Indien iemand zegt: Ik heb God lief, doch zijn broeder haat, dan is hij
een leugenaar; want wie zijn broeder, die hij gezien heeft, niet liefheeft,
kan (ook) God, die hij niet gezien heeft, niet liefhebben. 21 En dit gebod
hebben wij van Hem: Wie God liefheeft, moet ook zijn broeder liefhebben.
De twee moeten samengaan. De ene zonder de ander is niet acceptabel voor
God.
De materialen
Jesaja 28:28 legt een praktisch feit vast over graan dat ook invloed heeft
op het geestelijke begrip van het spijsoffer: "Wordt broodkoren
verbrijzeld? Men dorst het toch niet altijd door? Al drijft men er zijn
wagenrad en zijn paarden overheen, men verbrijzelt het niet." Graan moet
gemalen worden of fijngestoten voordat het als brood of als voedsel kan dienen.
Johannes 6:48, 50-51 helpt ons de belangrijkste geestelijke toepassing te
begrijpen:
Ik ben het brood des levens. ... 50 dit is het brood, dat uit de hemel
nederdaalt, opdat wie ervan eet, niet sterve. 51 Ik ben het levende brood,
dat uit de hemel nedergedaald is. Indien iemand van dit brood eet, hij zal
in eeuwigheid leven; en het brood, dat Ik geven zal, is mijn vlees, voor het
leven der wereld.
Brood is de fysieke bron van leven en Jezus Christus is onze geestelijke
bron van leven. Graan wordt normaal gemalen om brood te maken, gewoonlijk
één keer. Het graan van het spijsoffer moest echter vele keren worden
gemaald, totdat het zo fijn was als talkpoeder in samenstelling.
De symboliek hierin komt overeen met die van de stier van het brandoffer van drukkende, vermoeiende, verpletterende beproevingen. Maar het verschil
in deze offerande is dat het het effect van zo'n opofferend dienen
vertegenwoordigt jegens de mens. Jezus zegt in Marcus 9:19: "O, ongelovig
geslacht, hoelang zal Ik nog bij u zijn? Hoelang zal Ik u nog verdragen?
Brengt hem tot Mij." Hij is bijna geërgerd, wat erop duidt dat Hij meer
van Zijn discipelen verwachtte dan zij deden.
Mattheüs 9:18-38 geeft ons een voorbeeld van een typische periode uit Zijn
leven, dat laat zien dat het dienen van de mens samengaat met een aanzienlijke
opoffering. De Schriften zeggen ons specifiek dat Hij moe was (Johannes 4:6).
Bij andere gelegenheden begaf Jezus Zich naar afgelegen plaatsen, maar
desondanks ontdekten de mensen Hem en dromden op Hem heen, waarmee ze Zijn
gebed afsneden en de rust die Hij misschien verlangde, tot een einde kwam.
Toch zette Hij waar Hij zin in had, opzij en schonk aandacht aan hen (Marcus 6:32-36). Hij werd af en toe echt tot op het bot vermoeid en er was altijd de
mogelijkheid van emotionele en psychologische pijn. Waarschijnlijk zouden
juist de mensen die Hij diende, Hem pijn berokkenen. De Schrift vermeldt:
"Hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben Hem niet aangenomen"
(Johannes 1:11).
Psalm 69:2-3, 20-21 geeft ons een beperkte blik in Zijn gevoelens in zulke
momenten:
Verlos mij, o God, want het water is gekomen tot aan de lippen; 3 ik ben
verzonken in bodemloos slijk, waar ik niet kan staan; ik ben gekomen in
diepe wateren, een vloed overstroomt mij. ... 20 Gij, Gij kent mijn smaad,
mijn schaamte en mijn schande; allen die mij benauwen, staan vóór U. 21 De
smaad heeft mij het hart gebroken, en ik ben verzwakt. Ik wachtte op een
teken van medelijden, maar tevergeefs, op troosters, maar ik vond hen niet.
De psalmist geeft een levendig beeld van iemand die met zoveel druk
teweegbrengende zaken tegelijkertijd moet omgaan, dat hij meent te verdrinken.
Ongetwijfeld droeg Hij Zijn opofferingen, verwerping en smaad zonder enige
klacht tegen hen die Hij diende (1 Petrus 2:23). Maar dit betekent niet dat
zij geen invloed hadden op Zijn gevoelens en dat Hij ze niet voor God bracht
om troost te verkrijgen en te worden opgebeurd.
Psalm 55:13-15 voegt Zijn gedachten toe tijdens een bijzonder diepgevoelde
omstandigheid:
Want het is geen vijand, die mij smaadt; dat zou ik dragen; het is niet
mijn hater, die zich over mij verheft; voor hem zou ik mij verbergen. 14
Maar gij zijt het, een mens mijns gelijke, mijn vriend en vertrouwde: 15
wij, die samen vertrouwelijke omgang genoten, die in het feestgewoel gingen naar Gods huis.
Dit kortstondige inzicht laat zien dat de bitterste en moeilijkste smaad
vaak komt van hen van wie we de hoogste verwachtingen hebben.
Psalm 22:15-16 beschrijft een klein deel van de meest verschrikkelijke
"molen" waar Christus in Zijn dienst aan de mens doorheen moest gaan:
"Als water ben ik uitgestort en al mijn beenderen zijn ontwricht; mijn
hart is geworden als was, het is gesmolten in mijn binnenste; 16 verdroogd als
een scherf is mijn kracht, mijn tong kleeft aan mijn gehemelte; in het stof
des doods legt Gij mij neer." Christus ging zowel lichamelijk als
geestelijk door de molen. In dit geval werd Hij zo erg misvormd dat Hij nog
maar amper als mens herkenbaar was (Jesaja 52:14) en Hij had zoveel van Zijn
kracht verloren dat Hij het kruis waaraan Hij gekruisigd zou worden, niet
alleen kon dragen. Iemand anders werd gedwongen het voor Hem te dragen, omdat
Jezus figuurlijk gesproken reeds volledig vermalen was en gereed om op het
altaar te worden gelegd.
De les voor ons is dat dienen van onze medemens uit zelfovergave en
zelfopoffering bestaat. Hoe dichter ons dienen in de buurt komt van Zijn mate
van zelfopofferend dienen, hoe meer datgene wat ons overkomt zal gaan lijken
op wat Hem overkwam. Ook wij zullen ervaren dat we door de molen worden
gehaald.
Denk eraan dat het meel zo fijn gemalen moest worden als talkpoeder. Dit
symboliseert dat noch Zijn karakter noch het karakter van Zijn dienen enige
afwijking in samenstelling had. Hebreeën 13:8 verkondigt: "Jezus
Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid." In Hem zien
we een perfecte balans. Hij is resoluut maar niet halsstarrig, zacht maar niet
zwak, kalm maar niet onverschillig, vriendelijk en barmhartig, maar in staat
tot corrigeren. Ter vergelijking, Petrus kon in geloof over water lopen, maar
op een ander moment verloochende hij Hem.
Een andere discipel die met Christus wandelde, Johannes, schijnt een warm
karakter te hebben gehad, maar ook hij wilde in het Koninkrijk aan Christus'
rechterhand zitten en vuur van de hemel doen neerdalen. Paulus' grote energie
voert hem naar Macedonië, maar God had de deur naar Troas geopend. Paulus
bekeert zich ervan een harde brief naar Corinthe te hebben geschreven en hij
werd ertoe bewogen daar spijt van te hebben.
Zo ongelijkmatig zijn wij. We kunnen op het ene gebied een sterk geloof
laten zien en vrij zwak zijn op een ander gebied. Het kan zijn dat we met
regelmaat tienden geven en gul financiële offers brengen en toch de sabbat
zonder respect behandelen. Of het kan zijn dat we de sabbat nauwgezet
onderhouden, maar liegen als het zo uitkomt om ons gezicht te redden. Het kan
zijn dat we uitzonderlijk voorzichtig zijn om niets onreins over onze lippen
en in onze maag te laten komen, terwijl we toch anderen onverbiddelijk
beoordelen, God lasteren door Zijn naam te misbruiken en over een broeder
roddelen. Het kan zijn dat we de eerste zijn om de behoeftigen te helpen, maar
met een ziekmakende regelmaat doen aan aanzien des persoons. We hebben een
lange weg te gaan voordat we Christus' rechtvaardige consequentheid en
evenwichtigheid van karakter tentoonstellen.
De olie en kracht
Het volgende ingrediënt is olie. Leviticus 2:1-2 zegt:
Wanneer iemand de HERE een offergave van spijsoffer brengen wil, dan zal
zijn offergave bestaan uit fijn meel, en hij zal olie daarop gieten en
wierook daarbij doen. 2 En hij zal het tot de zonen van Aäron, de priesters,
brengen; hij zal een handvol fijn meel en olie daarvan nemen met al de
daarbij behorende wierook, en de priester zal dat als gedenkoffer op het
altaar in rook doen opgaan, als een vuuroffer tot een liefelijke reuk voor
de HERE.
Olie wordt algemeen opgevat als symbool van de Heilige Geest en heeft dus
geen gedetailleerde uitleg nodig. Eén schriftgedeelte zal voldoende zijn om
het verband tussen de Heilige Geest en olie rechtstreeks te leggen:
De Geest des Heren is op Mij, daarom, dat Hij Mij gezalfd heeft, om aan
armen het evangelie te brengen; en Hij heeft Mij gezonden om aan gevangenen
loslating te verkondigen en aan blinden het gezicht, om verbrokenen heen te
zenden in vrijheid, ... (Lucas 4:18-19a)
"De Geest des Heren" en de zalfolie worden rechtstreeks aan
elkaar gekoppeld. De zalfolie dient als fysieke uitbeelding dat Jezus de
Heilige Geest was gegeven om deze functie voor God in Zijn dienen van de mens
uit te voeren.
Handelingen 10:38 laat een ander aspect van deze symboliek zien: "...
hoe God Hem met de Heilige Geest en met kracht heeft gezalfd. Hij is
rondgegaan, weldoende en genezende allen, die door de duivel overweldigd waren;
want God was met Hem." Ook hier wordt een verwijzing gedaan naar zalving een handeling die normaal met olie werd uitgevoerd met de Heilige
Geest, en Petrus voegt toe "met kracht", een karakteristiek die in
Lucas 4:18 niet is opgenomen.
Al werd Jezus in Zijn dienen gekneusd, het ontbrak Hem nooit aan kracht. In
tegenstelling daarmee worden wij in ons dienen zelden gekneusd, gebroken of
door de molen gehaald, maar gewoonlijk zijn we krachteloos. De waarheid is dat
de grootste ijver en kennis nutteloos zijn zonder Gods Heilige Geest die
voorziet in het juiste perspectief, de juiste houding en bedoeling voor elk
dienst die we verrichten.
Enkele weken voordat Jezus naar de Vader opvoer, onderrichtte Jezus in
Lucas 24:44-49 Zijn discipelen over dit onderwerp:
Hij zeide tot hen: Dit zijn mijn woorden, die Ik tot u sprak, toen Ik nog
bij u was, dat alles wat over Mij geschreven staat in de wet van Mozes en de
profeten en de Psalmen moet vervuld worden. 45 Toen opende Hij hun verstand,
zodat zij de Schriften begrepen. 46 En Hij zeide tot hen: Aldus staat er
geschreven, dat de Christus moest lijden en ten derden dage opstaan uit de
doden, 47 en dat in zijn naam moest gepredikt worden bekering tot vergeving
der zonden aan alle volken, te beginnen bij Jeruzalem. 48 Gij zijt getuigen van deze dingen. 49 En zie, Ik doe de belofte mijns Vaders op u komen. Maar
gij moet in de stad blijven, totdat gij bekleed wordt met kracht uit den
hoge.
Johannes 17:8, 17 bevestigt dat Jezus de discipelen de waarheid verkondigde:
Want de woorden, die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven en zij
hebben ze aangenomen en in waarheid erkend, dat Ik van U ben uitgegaan, en
zij hebben geloofd, dat Gij Mij gezonden hebt. ... 17 Heilig hen in uw
waarheid; uw woord is de waarheid.
Ten tijde van Zijn onderricht in Lucas 24 kregen zij de waarheid, maar er
moest nog een extra kwaliteit worden gegeven. Zij moesten in Jeruzalem wachten
totdat ze met kracht zouden worden gezalfd, "de liefde Gods in onze
harten uitgestort ... door de Heilige Geest" (Romeinen 5:5b). Hierdoor
zouden ze in staat worden gesteld de waarheid op de juiste manier te gebruiken.
2 Timotheüs 1:6-7 openbaart dat we die kracht hebben, als we die dienend
willen gebruiken zoals Christus dat deed: "Om die reden herinner ik u
eraan, de gave Gods aan te wakkeren, die door mijn handoplegging in u is. 7
Want God heeft ons niet gegeven een geest van lafhartigheid, maar van kracht,
van liefde en van bezonnenheid."
Bij het brandoffer is water het symbool van de Heilige Geest, duidend op
reiniging. In het spijsoffer symboliseert olie de Heilige Geest, de kracht om
vanuit de juiste motivatie goed te doen ten dienste van de mens.
Wierook en volharding zonder klagen
Het volgende ingrediënt van de offerande is wierook. Dit moet samen met
honing, zuurdesem en zout in beschouwing genomen worden. Let op wat er in
Leviticus 2:2, 11, 13 staat:
En hij zal het tot de zonen van Aäron, de priesters, brengen; hij zal
een handvol fijn meel en olie daarvan nemen met al de daarbij behorende
wierook, en de priester zal dat als gedenkoffer op het altaar in rook doen
opgaan, als een vuuroffer tot een liefelijke reuk voor de HERE. ... 11 Geen
spijsoffer, dat gij de HERE brengt, zal gezuurd bereid worden, want van
zuurdeeg noch honig zult gij iets als een vuuroffer voor de HERE in rook
doen opgaan. ... 13 En elke offergave van uw spijsoffer zult gij zouten, gij
zult het zout van het verbond uws Gods aan uw spijsoffer niet laten
ontbreken; bij al uw offergaven zult gij zout voegen.
Slechts voor één van deze vier ingrediënten, zuurdesem, bestaat er een
duidelijke schriftuurlijke verwijzing naar zijn kwaliteiten. Voor twee van
hen, wierook en zout, zijn er versluierde verwijzingen. De Bijbel verwijst
naar honing slechts als iets wenselijks en zoets en dat er teveel van eten
iemand ziek zal maken. Daar al deze fysieke karakteristieken en toepassingen echter goed bekend zijn, is er geen probleem om hun geestelijke symboliek vast
te stellen.
Bijna veertig keer zegt God in het Oude Testament hoe welbehaaglijk het
aroma van een brandoffer is. Deze positieve beeldspraak van geur
vertegenwoordigt Gods tevredenheid in het ervaren van de juiste manier van Hem
aanbidden. In het spijsoffer draagt wierook bij aan Zijn tevredenheid, omdat
het altijd samengaat met het brandoffer.
Wierook heeft een zoete geur en honing een zoete smaak, maar de invloed van
hitte die de druk van beproevingen vertegenwoordigt op hen is enorm
verschillend. Hitte bederft honing, laat het uit elkaar vallen en vernietigt
het tenslotte. Het is waarschijnlijk deze karakteristiek waarom God niet
toestond dat het in de offeranden werd gebruikt. Wierook geeft echter zijn
sterkste geur niet af totdat het wordt verhit.
Wierook heeft een lange historie in het gebruik bij offeranden aan God. De
priesters gebruikten het dagelijks op het wierookaltaar, dat pal voor het
gordijn stond dat het heilige van het heilige der heiligen, waar Gods troon,
de ark van het verbond, stond, afscheidde. De wierook steeg omhoog in een
rokerige wolk en vulde de ruimtes met een welriekende geur. Op de Verzoendag
brandde de hogepriester wierook in het heilige der heiligen zelf, voor de ark.
Jesaja 6:1, 4 beschrijft het visioen dat Jesaja zag over Gods hemelse
woonplaats:
In het sterfjaar van koning Uzzia zag ik de Here zitten op een hoge en
verheven troon en zijn zomen vulden de tempel. ... 4 En de dorpelposten
beefden van het luide roepen en het huis werd vervuld met rook.
De beeldspraak van de rook van wierook en zijn geur, die de gebeden van de
heiligen vertegenwoordigt, is welbekend. Bijvoorbeeld Psalm 141:2 zegt: "Laat
mijn gebed als reukoffer voor uw aangezicht staan, het opheffen van mijn
handen als avondoffer." Openbaring 5:8 bevestigt dit: "En toen het
de boekrol nam, wierpen de vier dieren en de vierentwintig oudsten zich voor
het Lam neder, hebbende elk een citer en gouden schalen, vol reukwerk; dit
zijn de gebeden der heiligen."
In de context van het spijsoffer heeft wierook echter een extra betekenis
vanwege de algemene betekenis van het offer van toewijding ten dienste van de
mens. Let op Jezus' woorden in Mattheüs 13:20-21:
De op steenachtige plaatsen gezaaide is hij, die het woord hoort en het
terstond met blijdschap aanneemt; 21 maar hij heeft geen wortel in zich,
doch is iemand van het ogenblik; wanneer echter verdrukking of vervolging
komt om der wille van het woord, komt hij terstond ten val.
Wierook beeldt iemands houding uit tijdens zijn beproevingen die hij
doorstaat in zijn dienen van de medemens. Het kan zijn dat iemand een en al
beminnelijkheid en licht is, totdat de moeilijkheden van dienen hem treffen,
waardoor hij bitter wordt en zich afkeert.
Meestal zijn er bij de beproevingen van een christen mensen betrokken, vaak
zij die hem na staan: verwanten, collega's of kennissen. Er is niets dat
continu zo gepaard gaat met moeilijkheden als interpersoonlijke relaties.
Paulus schrijft in Filippenzen 2:14-15: "Doet alles zonder morren of
bedenkingen, 15 opdat gij onberispelijk en onbesmet moogt zijn, onbesproken
kinderen Gods te midden van een ontaard en verkeerd geslacht, waaronder gij
schijnt als lichtende sterren in de wereld." Hij zegt de Corinthiërs:
"En mort niet, zoals sommigen van hen deden, en zij kwamen om door de
verderfengel" (1 Corinthiërs 10:10). Tenslotte adviseert Petrus: "Weest
gastvrij jegens elkander, zonder morren" (1 Petrus 4:9). Wierook
vertegenwoordigt het aangename genoegen dat God ervaart als Zijn kinderen
zonder mopperen de moeilijkheden van onbeperkt dienen, in het bijzonder aan
hun medebroeders, verdragen.
Zout en trouw
Evenals wierook en honing reageren zout en zuurdesem ook verschillend als
ze worden gebruikt. Zout beschermt tegen bederf, terwijl zuurdesem datgene
waaraan het wordt toegevoegd, bederft en achteruit doet gaan. In tegenstelling
tot wierook en honing bevatten de Schriften heel wat informatie over deze twee
in hun toepassing bij het spijsoffer.
2 Kronieken 13:5 Is het u niet bekend, dat de HERE, de God van
Israël, het koningschap over Israël voor altijd aan David gegeven heeft,
aan hem en aan zijn zonen, een zoutverbond?
Psalm 89:35-38 mijn verbond zal Ik niet ontwijden, noch veranderen
wat over mijn lippen gekomen is. 36 Eenmaal heb Ik bij mijn heiligheid
gezworen: Hoe zou Ik tegenover David liegen! 37 Zijn nakroost zal voor
altoos bestaan, zijn troon zal als de zon vóór mij zijn; 38 als de maan
zal hij voor altoos vaststaan, en de getuige aan de hemel is getrouw. sela
Hier suggereert een zoutverbond een overeenkomst met blijvende kwaliteiten,
zelfs voor altijd. Een zoutverbond is dus een verbond dat heel sterk is, zelfs
al behoeft het niet altijd eeuwigdurend te zijn. Zout wordt opgevat als het
conserveringsmiddel, duidend op duurzaamheid. Als God van deze metafoor
gebruik maakt, spoort Hij ons aan trouw te zijn ongeacht hoe de omstandigheden
er aan de oppervlakte schijnen uit te zien, omdat Zijn woord absoluut
vaststaat. Evenals Hij Zelf blijft Zijn woord voor eeuwig bestaan.
Zout was nodig bij elke offerande die op het altaar werd verbrand. Behalve
zijn conserverende werking heeft het ook een zuiverende invloed op datgene
waarmee het in contact komt. Ezechiël 16:4 legt vast dat pasgeboren baby's
met zout werden ingewreven. Elisa behandelde een watervoorraad in Jericho die
niet deugde, met zout. Behalve zuivering duidt het dus ook op een nieuw begin.
Zuurdesem, verderf en innerlijke zonde
In tegenstelling daarmee waarschuwt Jezus ons in Lucas 12:1 voor zuurdesem:
"Wacht u voor de zuurdesem, dat is de huichelarij, der Farizeeën."
In Mattheüs 23 somt Jezus een veelvoud van Farizeïsche zonden op die
gegroepeerd zouden kunnen worden als wettelijke uiterlijkheden.
In Mattheüs 16:6 waarschuwt Jezus voor de zuurdesem der Sadduceeën. De
zonden van de Sadduceeën worden niet opgesomd, maar we vinden ergens anders
dat ze op zijn minst het bovennatuurlijke en de opstanding uit de doden
ontkenden (Handelingen 23:8). Jezus waarschuwt ook voor de zuurdesem van
Herodus (Marcus 8:15). Herodus was in zijn politiek gemarchandeer, in het
misbruik van de macht van zijn functie, in zijn overspel en in zijn algemene,
totale wereldlijkheid bij heel wat leugens betrokken.
Paulus draagt in 1 Corinthiërs 5:7-8 op:
Doet het oude zuurdeeg weg, opdat gij een vers deeg moogt zijn; gij zijt
immers ongezuurd. Want ook ons [Pascha]lam is geslacht: Christus. 8 Laten
wij derhalve feest vieren, niet met oud zuurdeeg, noch met zuurdeeg van
slechtheid en boosheid, maar met het ongezuurde brood van reinheid en
waarheid.
In het Nieuwe Testament duidt zuurdesem dus op verdorvenheid en
boosaardigheid in tegenstelling tot reinheid en waarheid.
Al onze offeranden aan God zijn gemengd met een mate van zonde. Heeft Hij
hiervoor in Zijn instructies voor de offeranden voorzien? Ja, te beginnen in
Leviticus 2:11-12.
Geen spijsoffer, dat gij de HERE brengt, zal gezuurd bereid worden, want
van zuurdeeg noch honig zult gij iets als een vuuroffer voor de HERE in rook
doen opgaan. 12 Als offergave der eerstelingen zult gij ze de HERE brengen,
maar zij zullen niet tot een liefelijke reuk op het altaar komen.
Leviticus 23:17, 20 verduidelijkt dit:
Uit uw woonplaatsen zult gij twee beweegbroden meebrengen; uit twee
tienden efa fijn meel zullen zij bereid worden, gezuurd zullen zij gebakken
worden, eerstelingen voor de HERE. ... 20 En de priester zal ze bewegen, bij
het brood der eerstelingen, als beweegoffer voor het aangezicht des HEREN
bij de twee schapen: zij zullen de HERE heilig zijn, zij zijn voor de
priester.
Deze Pinksterofferande is een spijsoffer. De broden vertegenwoordigen christenen die wegens Jezus Christus door God worden aanvaard. De broden
bevatten echter zuurdesem, hetgeen de werkelijkheid van zonde in ons leven
symboliseert. De broden worden voor God heen en weer bewogen en aanvaard, maar
niet op het altaar verbrand, waarmee de aanwezigheid van zonde wordt erkend.
Romeinen 7:14-20 doet hierover een krachtige uitspraak:
Wij weten immers, dat de wet geestelijk is; ik echter ben vlees, verkocht
onder de zonde. 15 Want wat ik uitwerk, weet ik niet; want ik doe niet wat
ik wens, maar waar ik een afkeer van heb, dat doe ik. 16 Indien ik nu wat ik
niet wens, toch doe, stem ik toe, dat de wet goed is. 17 Doch dan bewerk ik
het niet meer, maar de zonde, die in mij woont. 18 Want ik weet, dat in mij,
dat wil zeggen in mijn vlees, geen goed woont. Immers, het wensen is wel bij
mij aanwezig, maar het goede uitwerken, kan ik niet. 19 Want niet wat ik
wens, het goede, doe ik, maar wat ik niet wens, het kwade, dàt doe ik. 20
Indien ik nu datgene doe, wat ik niet wens, dan bewerk ík het niet meer,
maar de zonde, die in mij woont.
Ongeacht hoeveel olie de Heilige Geest er op ons wordt uitgegoten,
deze kan niet volledig de verdervende invloed van de zuurdesem tenietdoen. We
kunnen het vlees in voldoende mate in bedwang houden zodat zonde niet over ons
heerst, maar zonde is altijd bij ons en zolang als we de menselijke natuur
hebben, kan dat niet worden veranderd.
De enige oplossing is dat we veranderd moeten worden totaal en dat
ligt volgens 1 Corinthiërs 15:50-52 in de toekomst:
Dit spreek ik evenwel uit, broeders: vlees en bloed kunnen het Koninkrijk
Gods niet beërven en het vergankelijke beërft de onvergankelijkheid niet.
51 Zie, ik deel u een geheimenis mede. Allen zullen wij niet ontslapen, maar
allen zullen wij veranderd worden, 52 in een ondeelbaar ogenblik, bij de
laatste bazuin, want de bazuin zal klinken en de doden zullen onvergankelijk
opgewekt worden en wij zullen veranderd worden.
Het spijsoffer werd niet volledig op het altaar verbrand, maar het werd
volledig geconsumeerd, deels door het altaar en deels door de priesters, die
de rest die niet op het altaar werd gelegd, opaten. Dit beeldt uit dat het
spijsoffer voornamelijk voor de mens was bestemd. In feite was de hoeveelheid
die werd geofferd, slechts een handvol van een grotere hoeveelheid. Maar zelfs
op deze manier zegt Leviticus 2:1 dat het spijsoffer "aan de Heer"
werd gebracht.
Met dit in gedachten zouden we dat wat Adam deed, moeten vergelijken met
wat Jezus Christus, de tweede Adam, deed. In de hof van Eden reserveerde God
één boom voor Zichzelf, maar Adam nam niet alleen datgene wat voor hem was
bestemd, maar eigende zich ook dat wat van God was, toe. In tegenstelling
daarmee gaf Jezus God niet alleen Gods deel, maar zelfs ook het eerste deel
van het deel van de mens.
Let op de houding van de apostel Paulus in 1 Thessalonicenzen 2:6: "Ook
zochten wij geen eer bij mensen, noch van u, noch van anderen, hoewel wij als
apostelen van Christus ons hadden kunnen laten gelden." Het spijsoffer
heeft het grotendeels over onze houding ten dienste van de mens. Zoals Paulus
zegt, moet er niet worden gediend met de gedachte van winst voor zichzelf.
Zoeken wij Gods gaven om als onze goede werken eenmaal worden erkend een positie in de kerk te verwerven? Als wij werken voor aanvaarding door de
mens, dan zal als de mens niet reageert zoals hij volgens ons zou moeten de vrucht uiteindelijk ontmoediging en bitterheid zijn. We zullen ons
gekrenkt voelen en opstappen.
Door Christus kunnen we de juiste benadering leren. Zijn dienen van de mens
was altijd een offerande aan de Heer. Hoe de mens zou reageren was niet
Zijn belangrijkste zorg. Als de mens ons verwerpt en we bitter, kritisch en
beschuldigend worden, kunnen we weten dat we met de verkeerde houding dienden omdat "een goede boom geen slechte vruchten kan dragen" (Mattheüs 7:18).
Christus is ons voorbeeld. Hij hield nooit op met geven, omdat Zijn
offeranden van dienen altijd op de Heer waren gericht. Ze waren er nooit op
uit Zichzelf te verheerlijken. En op deze manier vervulde Hij het tweede van
de twee grote geboden.
© 2003 Church of the Great God PO Box 471846 Charlotte, NC 28247-1846 (803) 802-7075
Start Your Day with Scripture
Begin your day with God's Word the Berean brings Scripture and commentary every morning.
Join 150,000+ subscribers growing daily in God's Word.
|
|